Want to create interactive content? It’s easy in Genially!
Spreken NT2 basis
margreethnt2
Created on May 20, 2021
Start designing with a free template
Discover more than 1500 professional designs like these:
View
Vaporwave presentation
View
Animated Sketch Presentation
View
Memories Presentation
View
Pechakucha Presentation
View
Decades Presentation
View
Color and Shapes Presentation
View
Historical Presentation
Transcript
1/4
Ik spreek Nederlands in het dagelijks leven
START
Index
Kennismaken
Boodschappen
Uiterlijk & karakter
Vervoer & Verkeer
Winkelen
Dagindeling
Vrije tijd
Wonen
Restaurant
Vroeger
Vakantie
Ziek, dokter
A1 Spreken
Kennismaken& Groeten
Return
2/4
Return
3/4
1. Hallo! Goedenmorgen/middag/avond! 2. Hoe heet je? / Wat is je naam? Hoe spel je dat? 3. Waar woon je? Wat is je adres? Wat is je postcode? 4. Waar kom je vandaan? Uit welk land kom je? 5. Welke nationaliteit heb je? 6. Wat is je moedertaal? Welke taal spreek je? 7. Wat is je telefoonnummer? 8. Wat is je e-mailadres? 9. Wat voor werk doe je? Wat is je beroep? Wat studeer je? 10. Hoe oud ben je? Wat is je geboortedatum?
Return
4/4
Dialoog
1. Begroet elkaar en vraag hoe het gaat. Vraag naar de volgende dingen: 2. naam 3. woonplaats 4. afkomst; talen 5. leeftijd 6. werk/opleiding 7. getrouwd/kinderen
Return
1/3
Wat doe je vandaag?
dagindeling vrije tijd vakantie
Return
2/3
Dagindeling
Return
2/2
Wat ga je doen?
Return
1/5
Vrije tijd
Return
2/6
Vrije tijd
1. Doe je weleens aan sport? 2. Ga je weleens naar de bioscoop? 3. Luister je weleens naar Nederlandse muziek? Luister je graag muziek? 4. Fiets je weleens? 5. Kijk je vaak televisie? 6. Ga je weleens naar een restaurant? Zit je graag op een terrasje? 7. Maak je zelf muziek? 8. Heb je al eens geschaatst? 9. Wandel je graag? 10. Ga je regelmatig naar het theater? 11. Ga je graag op reis? 12. Spreek je regelmatig Nederlands (buiten de les)? 14. Luister je graag (Nederlandse) radio? / podcasts? 15. Ga je weleens op bezoek bij de buren? 16. Ga je vaak op stap met vrienden?
Return
3/6
Dialoog
Vraag wat je vriend(in) vorig weekend heeft gedaan en vertel wat jij hebt gedaan. Je hebt zin om dit weekend wat leuks te gaan doen met je vriend(in). Je overlegt met je vriend(in): Kunnen jullie allebei? Wanneer? Hoe lang? Wat ga je doen? Samen komen jullie tot een leuk plan.
Return
4/6
Stellingen
Return
5/6
Stellingen
Return
6/6
Stellingen
Return
1/5
Vakantie
Return
2/5
Vakantie
Return
3/5
Je bent op vakantie met 3 vrienden in een prachtig, onbewoond natuurgebied. Jullie besluiten een wandeltocht van 3 dagen te gaan maken door het gebied. Je zult in de natuur overnachten en je kunt niet te veel bagage meenemen, want je moet alles zelf dragen... Elke persoon draagt zijn eigen kleding. Behalve zijn kleding kan elke persoon nog 2 andere dingen dragen. In totaal neemt de groep 8 dingen mee. Deze dingen zijn bedoeld voor de hele groep. Bespreek samen welke dingen onmisbaar zijn en welke dingen je mee wilt nemen.
Vakantie
Return
Waar liggen de volgende plaatsen/ gebieden? Klik op de punten om te zien of het klopt. Waar ben je weleens geweest of zou je weleens naartoe willen?
4/5
1. Utrechtse Heuvelrug 2. Waddeneilanden 3. Zeeland 4. Hoge Veluwe 5. drielandenpunt 6. Kinderdijk 7. Kaasmarkt Alkmaar 8. Kampina 9. IJsselmeer 10. Drentse hunebedden 11. Biesbosch 12. Giethoorn 13. Friese meren
Return
5/5
1. Wat was je leukste vakantie? Waarom? 2. Is er wel eens een vakantie compleet mislukt? 3. Heb je weleens een vakantieliefde gehad? 4. Waar ga je het liefst heen op vakantie? 5. Wat doe je het liefst op vakantie? 6. Wat was je laatste vakantie? 7. Strand/ Stad? 8. Wandelen/ Winkelen? 9. Zeilen/ Motorboot? 10. Duiken/ Klimmen? 11. Hotel/ Tent? 12. Luxe/ Primitief in de natuur? 13. Museum/ Pretpark?
Return
1/8
Boodschappendoen
Return
2/8
Return
3/8
Wat zeg/ antwoord je in de winkel? Wie is er aan de beurt? Kan ik u helpen? Hoeveel wilt u hebben? Gesneden? Anders nog iets? U kunt hier alleen pinnen. Wilt u zegeltjes? Heeft u een bonuskaart? Spaart u voor de actie? Fijne dag nog.
Return
4/8
Hoe reageer je in deze situaties? Als je het nog te moeilijk vindt, doe dan eerst de oefening op de volgende bladzijde. 1. Je komt een supermarkt binnen. Je zoekt 50 cent om in de kar te doen. Maar je hebt alleen groot geld. Wat vraag je aan de vrouw achter de kassa? 2. Je wilt een fles ketchup pakken, maar de fles staat te hoog. Er komt een lange man. Wat vraag je aan de man? 3. Je zoekt mayonaise, maar je kunt het niet vinden. Je ziet een man van de supermarkt. Wat vraag je? 4. Je staat in de rij voor de kassa. Dan gaat een man zo maar vóór je staan. Je bent een beetje boos. Wat zeg je? 5. Je loopt in de supermarkt. Voor je staan 2 vrouwen te praten. Hun karren staan in de weg. Je kunt er niet door. Wat zeg je? 6. Je staat bij de kassa. De vrouw achter de kassa vraagt: Heeft u een bonuskaart. Wat zeg je? 7. Je staat bij de kassa. De vrouw achter de kassa vraagt: Wilt u zegels? Wat zeg je dan? 8. Je staat bij de kassa. Je hebt maar 2 boodschappen. De vrouw vóór je heeft een hele kar vol. Je hebt haast, want je kind komt zo thuis van school. Wat vraag je aan de vrouw voor je?
Return
5/8
Vul het woord in dat het best past op de lege plek. Kies uit: langs - dank - nodig - alstublieft - aansluiten - voor - waar - wisselen - graag 1. Mag ik even ........................? Ik heb maar een paar boodschappen. 2. Ik heb olijfolie ..........................., maar ik kan er niet bij. Kunt u het voor me pakken? 3. Kunt u ................................. voor vijftig cent? 4. U moet achter ................................! 5. Nee, ...........................u. 6. Mag ik er even ................................? 7. Weet u ............................... de chips liggen en waar de jus d'orange staat? 8. Ja, ................................. Let op: in 1 zin kun je 2 woorden kiezen..Zie je welke?
Return
6/8
Je gaat vanavond je lievelings- gerecht maken en moet daar boodschappen voor doen. Maak een (Nederlands) lijstje en ga naar de winkel(s) om de boodschappen te halen. Denk ook om de drank..
Return
7/8
Ga naar de groentenboer en koop tenminste 5 dingen. Vraag aan de groentenboer informatie over de groenten/ fruit. (houdbaarheid/combineren/seizoen) 2 dingen heeft de groentenboer niet. Praat daarover. Reken af en ga door naar de bakker en daarna de supermarkt...
Bij de groentenboer
Fruit
Groenten
Return
8/8
Bij de bakker & supermarkt
Ga eerst naar de bakker en haal daar je boodschappen. Koop tenminste 3 dingen. Praat met de verkoper/verkoopster en betaal je boodschappen.
Doe de rest van je boodschappen bij de supermarkt. Vraag in de winkel aan een andere klant/ een medewerker waar je iets kunt vinden. Reken af bij de kassa. Koop tenminste 3 dingen.
Return
1/4
Winkelen
Return
2/4
Klik op de afbeelding zodat je het spel kunt doen. Kies het juiste kledingstuk bij de omschrijving.
Return
3/4
Vul een passend(e) vraag / antwoord in bij de puntjes.
De tekst die er al staat is van de winkelbediende, die tegen u als klant praat. 1. Kan ik u misschien helpen of wilt u even rondkijken? ............ 2. .........................? Ik zal even voor u kijken. 3. .........................? Nee, ik heb geen maat 40. 4. .........................? De schoenen zijn er alleen in blauw. Wilt u die passen? ............................. 5. En, hoe zitten de laarzen? ............................. 6. ..........................? Ja, ik vind, dat ze u mooi staan. 7. Wilt u ze hebben? ......................... 8. ............................? Ze kosten €150. 9. ............................? Natuurlijk, ga uw gang! 10. Alstublieft, veel plezier ermee! .............................
Return
4/4
Je komt in een kledingwinkel en wilt rondkijken. Je wilt graag een groene broek kopen in maat 29. Maar eerst wil je hem passen. Maat 29 is te klein, maar er is geen maat 30.. Als je de juiste maat hebt ben je tevreden en je wilt de broek kopen, met contant geld.
Je werkt in een kledingwinkel en helpt de klant die de winkel in komt. In het magazijn liggen meer maten dan in de winkel. Je hebt de broek wel in maat 30 in een andere kleur. Je vertelt waar de klant kan passen. contant betalen kan niet.
Voer de dialoog
Return
1/6
Restaurant
Return
2/6
Return
3/6
Hoe noem je deze voorwerpen?
Return
4/6
Je bent in een restaurant. Hoe reageer je in deze situaties?
Als je dit nog te moeilijk vindt, doe dan eerst de opdracht op de volgende bladzijde.
1. Je hebt met je vriend(in) een leuk restaurantje gevonden om wat te eten en gaat naar binnen, om te vragen of er nog plek is. Wat vraag je aan de werknemer? 2. Je krijgt een tafeltje en als je zit, komt de ober langs. Je wilt weten wat je kunt bestellen. Waar vraag je om? 3. Je wilt wel meteen wat te drinken hebben. Wat vraag je? 4. Je krijgt alleen de menukaart van het eten, maar wilt ook graag de wijnkaart. Wat vraag je? 5. Als je op de menukaart hebt gekeken en jullie je beslissing hebben genomen, wil je bestellen. Hoe roep je de ober? 6. Hoe doe je je bestelling? 7. Er staat geen zout&peper op tafel. Hoe vraag je daarom? 8. Je hebt je steak rare besteld, maar hij blijkt medium te zijn. Wat zeg je / wat doe je? 9.Je wilt nog wat drinken. Wat doe je? 10. Je wilt graag naar huis, maar je moet nog betalen. Wat doe je? Wat vraag je?
Return
5/6
Je bent in een restaurant. Vul de ontbrekende woorden in.
1. Goedenavond, ................. voor ons een tafeltje ................ 2? Ja natuurlijk, volgt u mij maar. 2. Heeft u voor ons .........................., alstublieft? Natuurlijk, ik breng hem meteen. 3. ...........................we nu meteen ......................te drinken bestellen? Natuurlijk, wat mag het zijn? 4. Voor mij .......................een biertje van de ................, en voor mijn partner een .............................., een Chardonnay. 5. ........................., mogen wij bestellen? 6. .................................. een steak. Hoe wilt u hem gebakken? ............................. 7. Ober, ..........................geen zout en peper op tafel. Kunt u ons die ..................................? 8. Ober, ik ....................mijn steak rare ....................., maar hij is echt te gaar. 9. ...........................wij .....................wat te drinken bestellen, alstublieft? 10. Kan ik ................................alstublieft? Met creditcard graag.
Return
6/6
Rollenspel
Je gaat met je partner uit eten. Kies samen een restaurant uit, online of gewoon zo. Reserveer. Ga naar het restaurant, vraag een tafeltje, de kaart. Bestel wat te drinken en te eten. Bestel nog wat extra. Geef aan als er iets niet in orde is (niet gaar/kurk/te zout/het duurt te lang/niet lekker/last mensen naast je/...) Reken af en vertrek. Praat na over het etentje.
Return
1/6
Ziek, de dokter
Return
2/6
Return
3/6
Je voelt je niet lekker. Wat heb je?
Return
3/6
1. Deze persoon zorgt in het ziekenhuis voor de patiënten. Hij of zij is geen dokter. Het is vaak een vrouw.2. Soms krijg je antibiotica. Die moet je dan een aantal dagen slikken, ook als je niet meer ziek bent. Je moet dan ...... afmaken. 3. Je hebt een buikgriepje. Je bent misselijk en je moet .... (Je kunt je eten niet binnenhouden). 4. Je hebt in een achtbaan gezeten. Je hebt het gevoel dat de hele wereld om je heen draait. Je voelt je ... 5. Als je in het ziekenhuis ligt, betaalt de ... de kosten. Je betaalt er ook elke maand premie voor. 6. Tussen je hand en je arm zit je ... Veel mensen dragen daar een horloge. Tussen je onderarm en je bovenarm zit je ...Je kunt die buigen. 7.. Een persoon die geen vlees wil eten, noem je een ... 8. Als je hebt gegeten, komt het eten eerst in je ... Een koe heeft er vier!! 9. De afdeling in een ziekenhuis waar moeders van pasgeboren baby's liggen, heet de .... 10. Sommige mensen moeten in het voorjaar en de zomer steeds niesen en krijgen rode ogen door bepaalde bloemen of gras. Ze een een allergie. Die noem je ....
Return
Voer de dialoog a.h.v. de plaatjes.
4/6
Return
5/6
Kijk naar het filmpje. Zet dan het geluid uit, kijk het filmpje nog een keer en
Return
6/6
Bij de Apotheek
Kijk naar het filmpje.Zet daarna het geluid uit en kijk nog eens naar het filmpje, maar voer nu zelf de dialoog. Doe dat bij elk filmpje.
Return
6/6
Diverse Wordwall quizzen
Return
1/8
Uiterlijk & Karakter& Gevoelens
Return
2/8
Beschrijf de plaatjes
Return
3/8
Beschrijf de plaatjes
Return
4/8
1. Doe de opdracht 2. Omschrijf jezelf 3. Omschrijf een bekend iemand zodat de ander kan raden om wie het gaat.
Return
5/8
* Wat draag je het liefst? * Als je een nieuwe garderobe mocht uitzoeken, wat zou je kopen? * Is er een verschil tussen je werk- en je vrije tijd-kleren?
Return
1.Doe de opdracht2. Noem een paar slechte en een paar goede eigenschappen van jezelf en leg uit waarom je dat vindt.
6/8
Return
7/8
click
Probeer de naam van de karaktereigenschap te benoemen bij de beschrijvingen...
Return
Doe de oefening en praat over de gevoelens. Heb je die wel eens? Wanneer?
8/8
Return
1/5
Verkeer & Vervoer
Return
2/5
Wijs de weg
Benoem de verkeershandelingen
Return
3/5
Vertel met welk vervoermiddel je gaat.
Vertel daarna waar je heen gaat; wat je gaat doen; voor hoe lang; met wie.
Return
4/5
Dialoog
A komt B tegen bij . A ziet de plattegrond niet en vraagt de weg naar - het zwembad - het postkantoor - de bibliotheek - het station
Return
5/5
Dialoog
B komt A tegen bij . B ziet de plattegrond niet en vraagt de weg naar - het hotel - het restaurant - de schouwburg - het belastingkantoor
Return
1/5
Wonen
Return
2/5
Klik op de afbeelding en verbind in het spel de woorden met de juiste onderdelen.
Return
3/5
Return
4/5
Beschrijf je ideale woning
Return
5/5
Je wilt een kamer verhuren in je huis aan een student en hebt een advertentie in de supermarkt opgehangen. Er belt een student, die vragen heeft over de kamer. Voer de dialoog.
Return
1/6
Vroeger
Praten in de Verleden Tijd (Past tense)
Return
2/6
Vroeger
Je zit op een terrasje met een vriend(in) en vertelt haar het verhaal van Vicky en Sander, dat vorig week gebeurd is. Het gaat verder op de volgende 2 bladzijden.
Return
3/6
Vroeger
Return
4/6
Vroeger
Return
5/6
Vroeger
Return
6/6
Vertellen over je eigen land vroeger
Vergelijk de economie vroeger en nu.
Was het op straat vroeger veiliger dan het nu is?
Is het klimaat veranderd sinds je jeugd? Hoe was het vroeger?
Wanneer vond je je land leuker, vroeger of nu?
Hoe werden kinderen vroeger opgevoed?
Return
1/1
50 fonkelende vragen
Return
1/1
A1 Spreken
Return
1/1
A1 Spreken
Return