Want to create interactive content? It’s easy in Genially!
werkwoorden
celine.wisterzee
Created on April 26, 2021
Start designing with a free template
Discover more than 1500 professional designs like these:
Transcript
hebben en zijn
Hoe vervoeg ik een werkwoord?
Woorden die zeggen wat iemand doet zijn werkwoorden.
tegenwoordige tijd
Wat is het tussen verschil voltooide en onvoltooide tijden?
onvoltooid verleden tijd
Een klein schema van alle tijden?
voltooid deelwoord
toekomende tijd
in de tegenwoordige tijd
hebben
zijn
Hebben
ik heb jij hebt hij/zij heeft wij hebben jullie hebben zij hebben
+ i
zijn
ik ben jij bent hij/zij is wij zijn jullie zijn zij zijn
de tegenwoordigetijd
de regelmatigewerkwoorden
de onregelmatige werkwoorden
Als “jij” of “je” achter het werkwoord staat valt de “t” weg. bijvoorbeeld : Jij vaart. Vaar jij?
Hoe vind ik de stam?
ik stam jij stam +t hij stam +t wij stam +en jullie stam +en zij stam+en
een paar belangrijke werkwoorden
Hoe vind ik de stam?
De stam van een werkwoord vind je door "ik" voor het werkwoord te plaatsen.
onvoltooid verleden tijd
de regelmatige werkwoorden
de onregelmatige werkwoorden
regelmatige werkwoorden
Ik stam +te / deJij stam + te /de Hij stam + te /de Wij stam+ ten /den Jullie stam +ten /den Zij stam +ten / den
Hoe weet ik of ik -te of -de toevoeg?
Ik voeg -de / -den aan de stam Als de laatste letter van de stam niet aanwezig is in het woord : 't fokschaap of 't kofschip
Ik voeg -te/ -ten aan de stam. Als de laatste letter van de stam aanwezig is in het woord : 't fokschaap of 't kofschip
Onregelmatige werkwoorden
meer werkwoorden
voltooid deelwoord
de regelmatige werkwoorden
de onregelmatige werkwoorden
met hebben of met zijn?
De meeste werkwoorden worden met hebben vervoegd. De paar werkwoorden hieronder moet je altijd met zijn vervoegen : schrikken, worden, gaan, vertrekken, beginnen, komen, vallen, gebeuren.
vergeten
Wil je meer informatie, dan mag je hier alles lezen.
met zijn vervoegd
met hebben vervoegd
werkwoorden die met het werkwoord "zijn" worden vervoegd.
- A. Les verbes intransitifs. (Verbes qui n'acceptent pas de complément d'objet). Les plus nombreux sont ceux qui impliquent un changement d'état. Tels que : aankomen, bevriezen, gaan, rijzen, schrikken, sterven, stijgen, stikken, vallen, verdorren, vergrijzen, verouderen, verschijnen, vertrekken, vluchten et worden. Ex. : Door de langdurige droogte zijn alle planten verdord. - A cause de la sécheresse, toutes les plantes sont desséchées. De dief is gevlucht. - Le voleur s’est enfui. Mais il y a aussi : blijken, blijven, gebeuren, geschieden, lukken, slagen , voorvallen et zijn. - Hoe lang ben je in Frankrijk gebleven ? - Combien de temps es-tu resté en France In de maand juni zijn we naar Gent gegaan. - Pendant le mois de juin, nous sommes allés à Gand. B. Les verbes de mouvement. Si le point de départ du mouvement ou le but est mentionné, on emploie l'auxiliaire « zijn ». Ex. : - Vanmorgen ben ik heel vroeg van huis vertrokken. - ce matin, j’ai quitté la maison très tôt. Ik ben naar Amsterdam gereden. - j’ai roulé jusqu’à Amsterdam.
werkwoorden die met het werkwoord "hebben" worden vervoegd.
- A. Tous les verbes transitifs. (Verbes qui acceptent un complément d'objet). Ex. : Vandaag heb ik een interessant artikel in de krant gelezen. - Aujourd’hui, j’ai lu un article intéressant dans le journal. Jeroen heeft een mooie tekening gemaakt. - Jeroen a fait un beau dessin. - B. Les verbes pronominaux. (Verbes qui se conjuguent avec un pronom réfléchi de la même personne que le sujet). Ex. : Martijn heeft zich al gedoucht. - Martijn s’est douché C. Les verbes impersonnels. (Verbes qui se conjuguent uniquement avec « het » qui ne représente rien et ne renvoie à aucun antécédent). Ex. : - Vorig jaar heeft het in Parijs niet gesneeuwd. L’année dernière, il n’a pas neigé à Paris. D. Les verbes de mouvement. MAIS : Si ni le point de départ ni le but n'est mentionné, on utilise l'auxiliaire « hebben ». Ex. : - Vandaag hebben ze tien kilometer gelopen. - Aujourd’hui, ils ont marché 10km. !!! Ik heb de hele dag gefietst. J’ai fait du vélo toute la journée. !!! Vaandag ben ik naar Namen gefietst.
vergeten is een beetje speciaal....
Ce verbe qui signifie oublier se conjugue parfois avec « zijn » et parfois avec aussi avec « hebben » mais il n'a pas le même sens dans les deux cas. a) L'auxiliaire « zijn » est utilisé lorsque « vergeten » signifie « ne plus se souvenir de ». - Ik ben uw telefoonummer vergeten. J’ai oublié votre numéro de téléphone. (Je ne me souviens plus de votre numéro) b) L'auxiliaire « hebben » est utilisé lorsque « vergeten » signifie « ne pas avoir avec soi ». - Ineke heeft haar gymschoenen vergeten. Ineke a oublié ses chaussures de gym. (Ineke n’a pas ses chaussures avec elle)
voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden.
met -t
met -d
Hoe weet je nu of een voltooid deelwoord eindigt op een “d” of een “t” ? Daar zijn twee manieren voor :
1. Verleng de klank. Je hoort dan vaak hoe het moet. Voorbeeld: klikte – geklikt. Wilde – gewild. |
2. gebruik de regel van 't ex-kofschip' (FranKlin X Prend Son Thé Chaud.
Werkwoord - de 2 laatste letters (en) (In het geval van een dubbele medeklinker doen we de 3 laatste letters weg)
De laatste letter staat niet in 't ex-kofschip.
De laatste letter staat in 't ex-kofschip.
vb.: zweven-en zwev blijft over laatste letter is v v staat niet in 't ex-kofschip het voltooid deelwoord is gezweefd
vb. : plakken -en plak blijft over laatste letter is k k staat in 't ex-kofschip het voltooid deelwoord is geplakt
Onregelmatige werkwoorden
Voltooid deelwoorden van onregelmatige (sterke) werkwoorden vormen bijna nooit een probleem. Ze eindigen heel duidelijk. Je twijfelt dan (bijna) niet over de spelling. Je moet ze uit je hoofd kennen.
meer werkwoorden
Toekomende tijd
De OTTT (onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd) Bv.: Ik zal werken.
De VTTT (voltooid tegenwoordige toekomende tijd) Bv: Ik zal gewerkt hebben.
Kleine herhaling van alle tijden....
Vier keer onvoltooide tijd
OTT
Jan slaat.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
Jan sloeg.
OVT
Onvoltooid verleden tijd
OTTT
Jan zal slaan.
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
OVTT
Jan zou slaan.
Onvoltooid verleden toekomende tijd
Vier keer voltooide tijd
Jan heeft geslagen
VTT
Voltooid tegenwoordige tijd
Jan had geslagen.
VVT
Voltooid verleden tijd
Jan zal hebben geslagen.
VTTT
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd
VVTT
Jan zou hebben geslagen.
Voltooid verleden toekomende tijd
De voltooide tijd geeft een handeling aan die af is.
De onvoltooide tijd geeft een handeling af die nog bezig is.
bijvoorbeeld :
bijvoorbeeld :
- Pim heeft een verhaal geschreven. (VTT) Pim is klaar met schrijven.
- Pim had een verhaal geschreven. (VVT) Pim is klaar met schrijven en hij heeft dit in het verleden gedaan.
- Pim schrijft een verhaal. (OTT) Pim is nu aan het schrijven.
- Pim schreef en verhaal. (OVT) Pim Schreef een verhaal en is daar nog niet mee klaar.
Proficiat !
Zeer goed gewerkt ! En nu schrijven maar !