la phrase de base ndls

Presentation

La phrase

Start

1. Phrase et proposition

index

2. Phrase simple

Construction de base

Inversion

Ordre des mots dans la phrase

- Règle générale

- Compléments du verbe

- Compléments circonstanciels

Ordre des compléments en fin de phrase

3. Exercices

4. la phrase Complexe

Ia juxtaposition

la phrase coordonneé

la phrase subordonnée

construction de base

quelques exemples

exercices

Une proposition

Une phrase?

- un groupe de mots qui a un sens complet - elle débute par une majuscule et se termine par un point Ex: /Ik wil Nederlands leren./ /Ik ga naar school omdat ik wiskunde wil leren./

- un constituant de la phrase- se compose d'un sujet et d'un groupe verbal Ex: /Ik ga naar school/ omdat /ik wiskunde wil leren/ - > 2 propositions dans une phrase

Construction de base

Reste verbal: infinitif, participe passé, double infinitif, particule séparable

verbe conjugué

VC

II

RV

III

Compléments (COD, COI, Temps, Lieu,..)/ sujet

2ème terme de comparaison, compléments,...

Sujet

SVOTALI

La structure de la phrase

Inversion

On inverse la place du sujet et du verbe: - quand on pose une question:/ Ben je klaar? Wat is je naam?- quand la phrase commence par un autre élément que le sujetMorgen moet ik naar Brussel gaan -Dans une phrase exclamative Wat is hij mooi met die muts!

Pas de virgule!!

La structure de la phrase

Inversion

Il n'y a pas d'inversion après- des conjonctions de coordination (en/ of (ou), want)Ik maak de afwas en je dekt de tafel- ja/ nee/ jawel Ja, ik heb het net gezegd! - une interjection (oh, tja, hoor,..) Oooh! Dat is jammer - après certains adverbes lorsqu'ils sont suivis d'une virgule (Inderdaad, natuurlijk, bovendien,..) Inderdaad, ik was boos op mijn zoon

Ordre des compléments

1) Règle générale:

1) Maëlle wil een cadeau aan haar vader geven 2) We moeten het hem voor 10 uur naar Waver versturen 3) Ik geef hem een cadeau 4) Ze hebben elkaar elke dag gezien 5) Hij heeft zich heel snel in koud water gewassen

Les plus petits devant!!!

Ordre des compléments

2) Compléments du verbe

1. pronoms personnels (COD puis COI) Ik geef het hem 2. Pronoms personnels puis pronoms démonstratifs Ik geef hem dat 3. Les CO sans préposition (COI puis COD) Hij geeft mijn moeder een boek COI COD 4. Le COD se place devant le COI avec préposition Hij geeft een boek aan mijn moeder COD COI

Ordre des compléments

3) Compléments circonstanciels

1. TEMPS - MANIERE - LIEU Piet gaat morgen met de trein naar Leuven 2. du moins précis au plus précis Je gaat morgen om 9.00 naar Brussel 3. le complément de temps se place AVANT le COD indéfini Ik heb gisteren een boek gelezen AVANT ou APRES le COD défini: Ik heb gisteren het boek gelezen/ ik heb het boek gisteren gelezen. 4. HIER en DAAR en premier lieu Hij komt hier elke dag met zijn hond

Indéfini? Précédé de een/ geen/ elk/ ou rien )

Ordre des compléments DE FIN DE PHRASE

les exercices

https://learningapps.org/display?v=pqq6ycgen21

les exercices

www.wooclap.com/QRRPEK

https://learningapps.org/display?v=pqq6ycgen21

les exercices

1) Vandaag – is – zeer – geweest – kalm – het 2) Ik – gisteren – heb – een – naar – gekeken - horrorfilm 3) Mijn - vader – verteld – de – ik – waarheid – maandag – op – heb 4)Bijna – heeft – iedereen – een – in – GSM – zijn – nu - zak 5) Mijn – vriendin - schrijft – haar – ouders – een brief - elke dag - aan

la phrase complexe

- constituée de deux propositions

la juxtaposition

Ce type de phrases ne change rien à l'ordre des mots dans la phrase

les deux propositions se suivent et sont séparées par une virgule. (Une énumération, répétition)

ex: ik moet boodschappen doen, ik moet mijn kinderen gaan halen

la phrase coordonnée

une phrase est coordonnée lorsqu'elle est reliée à la P1 par une conjonction de coordination: Mais/ où/ et/ donc/ or / ni/ car

ex: ik moet boodschappen doen en ik moet mijn kinderen gaan halen.ik vind die jurk mooi maar ik heb geen geld!

la subordonnée

Rejet du verbe en fin de proposition

les deux propositions sont relieés par une conjonction de subordination: dat/ omdat/ toen / als/ mot interrogatifs/...

ex: ik denk dat ik boodschappen moet doen.ik moet studeren omdat ik een examen heb.

le verbe est rejeté en fin de P2 si il y a plusieurs verbes -> même ordre qu'en français

Construction de base de la phrase complexe

Groupe verbal

Reste verbal

verbe conjugué

III

RV

II

VC

GV

P2

P1

Conjonction

Sujet

Compléments (COD, COI, Temps, Lieu,..)

Compléments (COD, COI, Temps, Lieu,..)/ sujet

Sujet

Hij had minder gestudeerd dan zijn broer omdat hij lui was.Ik denk dat hij gisteren met zijn vrienden heeft gestudeerd.

Quelques exemples

1) Ze zegt dat ze laat zou zijn. 2) Ze is laat omdat ze een ongeval heeft gehad. 3) Ik neem een paraplu als het regent. 4) Ze vraagt me waarom ik boos was.

wanneer/ als: quandtoen: quand (passé) nadat: après que voordat: avant que zodra: dès que zodat: de sorte que als / indien: si (condition) terwijl: pendant que tot, todat: jusqu'à ce que of: si (je me demande si)

Parfois, je peux intervertir la P1 et la P2 Ik neem een paraplu als het regent Als het regent, neem ik een paraplu Dans ce cas, ->j'inverse le sujet et le verbe de la P1 (la phrase commence par autre chose que le sujet) -> je sépare les verbes de chaque proposition avec une virgule.

Les exercices

1) https://learningapps.org/display?v=pw04iudgn21

2) Commence les phrases par "hij zegt dat ": a. Maëlle kijkt met haar moeder naar de televisie -> Hij zegt dat .... b. Ik ga vroeg naar bed c. Ik speel graag met mijn hond d. Mijn dochter luistert te veel naar muziek e. Samantha en Rafaël gaan in Augustus in Griekenland trouwen

Les exercices

3) Relie les phrases au moyen de "omdat" a. Lili is blij. Ze gaat bij haar vriendin spelen. b. De bevolking is boos. We moeten thuis blijven. c. De leerlingen zijn tevreden. De leerkracht Nederlands is de hele week afwezig. d. Mijn dochter was boos. Ik was te laat. e. Ik was boos. Ik was te laat om mijn examen af te leggen. (passer un examen)

4) Relie les phrases au moyen des conjonctions correctes: omdat/ toen / totdat/ zolang/ terwijl a. Hij is niet op school. Hij was ziek. b. Sinterklas is gekomen. Ik sliep. c. Ze hoorde het nieuws. Ze was zo blij. d. Ze zal hier blijven. Je spreekt met haar. e. Ik blijf binnen. Het regent.

Les exercices

5) Complète avec la conjonction de subordination correcte. a. François is boos ............ zijn vrouw te laat is. b. Lili weet niet ...... ze snoepjes mag eten. c. ........ ze jong was, woonde ze in Duitsland. d. ........ je in mijn huis woont, moet je naar mij luisteren. e. ........ ik ga winkelen, koop ik altijd iets voor mijn broer.

6) Complète avec la conjonction de subordination/ coordination correcte. a. François is boos ............ het zal niet lang duren. b. Hij vraagt zich af ............. hij binnen mag. c. ........ je rijk bent, ben je niet altijd gelukkig. d. Martha is een dokter ...... haar man is een chirurg. e. De directeur denkt ....... ze niet goed kan werken.